Vluchten
Elke winter doe ik het wel een paar keer, ik vlucht.
Wanneer de regen wekenlang onafgebroken mijn gemoed aan flarden
huilt en de zon zich al die tijd niet heeft laten zien om tenminste íets
van de grauwheid te verlichten, weet ik dat het tijd is.
Ik weet het zodra de wekker gaat, ik de wind hoor huilen en de
druppels tegen de ramen hoor kletteren. Het is tijd om te gaan.
Ik zeg niks tegen mijn lief, pak net als anders mijn spullen, doe de
honden in de auto en rij de straat uit.
Maar aan het einde van de straat sla ik in plaats van rechtsaf naar mijn werk, linksaf.
Linksaf naar mijn blokhut.
Mijn blokhut staat ergens waar het geen winter is. Hij staat aan de rand van een altijd groen bos. De zon schijnt er elke dag.
De veranda, waar het hele jaar stokrozen tegenaan groeien, kijkt uit over een meer. Er staat een schommelstoel waar boeken op liggen. Veel boeken.
Mijn blokhut staat op een plek waar geen wifi is. Er is geen signaal voor mijn mobiel, niemand kan me bereiken. Het is een plek waar niemand iets van me wil
en waar ik niets hoef te doen. Er zijn geen ingewikkelde belastingaangiftes, er is geen vieze was en mijn moeder gaat er niet dood.
Het is een plek waar ik kan dansen zonder dat iemand dat gek vind. En waar ik kan huilen zonder dat ik getroost moet worden.
Een plek waar de tijd stil staat en waar ik misschien opnieuw zou kunnen beginnen, dingen anders zou kunnen doen. Misschien kinderen krijgen of een
opleiding doen. Waar ik iets voor zou kunnen stellen of een talent zou kunnen hebben.
Een plek waar ik niet onzeker ben, niet steeds ouder word, niet tegen grenzen aanloop.
Het is een heerlijke plek.
Maar hoe ik ook rij, hoe vaak ik ook een afslag neem, welke route ik ook volg, ik kom uiteindelijk altijd keurig op tijd op mijn werk aan.
En het is prima werk. Met fijne collega’s. En vriendelijke klanten.
Maar de hele dag zeurt mijn blokhut in mijn hoofd rond. Het is heerlijk om zo’n plek te hebben om heen te kunnen gaan. Ik zou alleen zo graag willen weten
hoe ik er kan komen.